Het gaat goed met Lucas de Waard (32); theaterschrijver, columnist en prozaïst. Vorig jaar kwam zijn eerste boek uit en onlangs won hij de Musical Award voor Beste Script. Ik ben nieuwsgierig naar hoe dat tot stand is gekomen. En wellicht kan ik, als hobby scenarioschrijver, nog wat van ons gesprek opsteken. “Zo leer je de technieken, door het af te kijken van anderen en je ze eigen te maken. Veel jatten in het begin.”
—
We nemen plaats op het terras van de Verkadefabriek, tegenover de Willem II Fabriek waar Lucas de Waard een werkruimte deelt met een groep creatieve ondernemers. Evita, de fotograaf, is tevens mijn tafeldame bij dit gesprek. Ik hoorde voor het eerst van Lucas, nadat ik de winnende 48hour film They shoot horses (Ruut van der Beele, 2009) had gezien, waarvoor hij samen met Doeko Langhorst, het scenario schreef. Ik was onder de indruk. “Tof, leuk! Ja dat was een grappige samenwerking met Doeko L. de dichter, omdat ik meer in plot en structuur denk en hij bezig is met poëtische zinnetjes en ideetjes. Dat vulde elkaar leuk aan.”
“Is het lastig om samen te schrijven aan hetzelfde product?” “Echt samen schrijven is uniek. Je moet elkaar goed begrijpen, anders gaat het helemaal mis. In de paar samenwerkingsprojecten met andere schrijvers had ik de mazzel dat het goed uitpakte.”
“Ja? Moet je daar geluk mee hebben?” “Nou… Ik denk dat het niet helemaal geluk is. Ik ken schrijvers die elk project met slaande deuren verlaten. En die hebben daar ook een verhaal bij, maar dan denk ik: als je je zevende project ook al met ruzie heb afgesloten, ligt het misschien deels aan jezelf. Volgens mij ben ik wel makkelijk om mee samen te werken. Ik ben niet zo rigide. Als iemand met een goed idee komt, heb ik geen enkele moeite om dat te zien, ook al is het niet mijn idee. En als er tegen mij gezegd zou worden: het maakt niet uit waar je nieuwe boek over gaat, maar er moet een kangoeroe voorbij komen, want die zijn nu heel erg hip. Dan zou ik dat er in kunnen verwerken zonder het gevoel te hebben dat mijn verhaal geweld aan wordt gedaan. Ik ben niet de moeilijkste, dat scheelt.”
“Dat lijkt me inderdaad handig. In zekere zin moet je altijd samenwerken.” “Ja! Zeker als je een film- of theaterscenario schrijft; je levert een halfproduct af. Je moet altijd rekening houden met wat de makers om jou heen en na jou gaan doen. Die zullen beslissingen die jij hebt gemaakt te niet gaan doen, of anders interpreteren. Bedenk je wel: zij zijn niet jouw vijanden, het zijn de mensen waarmee jij samenwerkt.”
“Hoe ging dat bij de theaterproductie Willem Ruis – De show van zijn leven?” “Ik werd via mijn uitgever benaderd met de vraag: heb je twee maanden de tijd om als een gek dat script te schrijven? Ze zaten met de handen in het haar, omdat de vorige schrijver het had teruggegeven; er was nog bijna niks. Ik had toevallig de tijd en ik houd van dat soort uitdagingen; daar krijg ik een kick van. Willem Ruis is een langlopende grote zalenproductie, waar veel geld in wordt gestoken. Daar bestaat geen optie om het te verneuken; er zit veel druk op. Aan de andere kant, je werkt wel met de beste in hun werkveld, dat geeft een veilig gevoel. En daarbij ben ik ingevlogen om het project min of meer te redden, dus als het zou mislukken is het misschien niet eens mijn schuld. Voor mijn gevoel geeft dat een soort van vrijheid, ik sla dan nooit dicht.”
“Evita: En dan win je een Musical Award.” “Dat had ik helemaal niet zien aankomen, ik wist niet eens dat er een Musical Award voor beste script bestond. De nominatie vond ik al totaal krankzinnig, zeker omdat ik per toeval het project ben ingerold. Het was de eerste award die tijdens het gala werd uitgereikt en de rest van de avond heb ik alleen maar zitten grinniken: dit is gewoon idioot. Je moet er natuurlijk niet te hooghartig over doen, want het is wel echt een erkenning. Te gek!”
“Heb je het idee dat je vaker projecten inrolt? Of zet jij als ondernemer meer een strategie uit?” “Ik kijk wat er op mijn pad komt. Ik besef dat het kunnen leven van schrijven uniek is, maar ben daarin ook niet te kieskeurig. Sommige opdrachten beschouw ik als werk en doe ik zo goed mogelijk met de knowhow en tools die ik bezit, maar er zit geen stukje van mijn ziel in. Deze nog steeds wel toffe en vaak goed betaalde projecten maken het mogelijk om een roman te schrijven, waar mijn passie ligt. Als ik 60 procent bezig kan zijn met wat ik echt wil maken, beschouw ik dat als een zegen.”
“Zoals met je debuutroman De Kamers.” “Klopt, dat was al heel lang een droom van me.”
“Wil je uiteindelijk alleen eigen werk maken?” “Dat zou ik fantastisch vinden. Zo kan ik met zeer veel jaloezie naar een Herman Koch kijken. Hij staat om negen uur op, schrijft van tien tot twaalf aan zijn romans, gaat vervolgens lunchen met zijn vrouw, en is daarna vrij om te doen wat hij wilt. Lijkt me te gek!”
“Zit dat voor jou erin?” “Ik ga daar niet op zitten hopen, die kans is vrij klein. Zo’n eerste boek is toch meer je introductie in de literaire wereld. Samen met de uitgeverij doe je wat je kan om je boek te promoten, maar recensies krijgen is heel moeilijk. Tv-optredens zijn haast niet te doen; je moet al succesvol zijn of er moet iets gebeuren waardoor jij in de spotlights komt te staan. Anders kan je het vergeten. Ik probeer gewoon zo goed mogelijk te schrijven. Als mijn boeken geen bestsellers worden, hoor je me daar ook niet over mekkeren.”
Evita: “Dus je bent eigenlijk heel content met waar je nu staat?” “Je wilt altijd meer.”
Evita: “Heb je dan nog concrete doelen voor in de nabije toekomst?” “Dat ik ‘nee’ kan zeggen tegen grote goedbetaalde opdrachten, waar ik eigenlijk geen zin in heb. Komend half jaar ga ik waarschijnlijk aan twee hele toffe theaterprojecten werken, waar ik die financiële armslag ook mee heb. Als dat de nieuwe norm wordt, zou dat me heel blij maken.”
“In 2009 ben je afgestudeerd aan de HKU. En toen?” “Ik had twee dingen die voor mij prettig uitkwamen. Ik was al bezig met een productie voor Festival Boulevard toen ik afstudeerde. Ik kon meteen door, dus had niet dat zwarte-gat-gevoel. En de WWIK bestond nog, daar kwam ik voor in aanmerking kwam, waardoor ik geen bijbaantje heb hoeven nemen.”
“En hoe heb je je netwerk opgebouwd?” “Dat heeft zichzelf een beetje gewezen. Als mensen in het algemeen tevreden over je zijn en jij je opdrachten goed doet, gaan ze vanzelf je naam doorgeven. De beste netwerktactiek is natuurlijk dat jij niet over jezelf praat, maar dat anderen over jou praten. Maar daar is geen pijl op te trekken, want daar ben je zelf niet bij.”
“Maar je bent je er wel bewust van geweest.” “Nou, ik ben vooral bewust bezig om mijn werk zo goed mogelijk te doen. En je probeert er voor te zorgen dat mensen weten wie je bent. Ik ben wel heel bewust van Utrecht naar Den Bosch verhuisd na mijn studie. Dat was een keuze die grotendeels werd ingegeven door het idee dat ik minder concurrentie zou hebben. Hier zit je sneller aan de frontlinie.”
“Is ’s-Hertogenbosch inspirerend genoeg?” “Zeker, al mis ik af en het toe het bruisende van Utrecht. Gelukkig kom ik daar nog vaak; mijn vriendin woont er. Toch ben ik een provinciaaltje: ik heb hier mijn stamkroeg, ik houd van het ‘ons kent ons’. Dat heeft zo zijn charme. Er gebeuren een hoop leuke dingen, zoals in de WIIF of op de tramkade, die het stadser maken, maar dat dorpse karakter behoud je toch.”
“Vind je dat er meer mag gebeuren?” “Den Bosch moet je bruisend proberen te houden door nieuwe initiatieven te starten, maar soms moet je ook constateren: hier is de stad te klein voor of hier is geen behoefte aan. Maar dat gaat volgens mij wel goed. Al verneem ik uit de praktijk dat het een hoop gezeik is om hier iets op poten te krijgen.”
“Heb je wel eens momenten dat je denkt: waar ben ik mee bezig?” “Dat gebeurt zeker. Bijvoorbeeld: drie jaar geleden was mijn geld op en er zat niets nieuws aan te komen. Dat was eventjes eng. Ik was me al aan het oriënteren op horecabaantjes en moest hier en daar wat geld lenen. Toen kreeg ik een contract bij de Geus, dat deed wel veel. En ik ben trouwens veel gaan optreden.”
“Waarom was De Geus geïnteresseerd in jou?” “Da’s een goede vraag. Ik werd toevallig in twee weken door drie verschillende uitgevers benaderd. Op een of andere manier hadden zij lucht gekregen van waar ik mee bezig was, dat ik veel optrad. Misschien omdat ik een periode alles schaamteloos op Facebook heb geflikkerd van wat ik deed. Ik heb met de drie uitgeverijen gepraat en bij De Geus voelde ik me thuis. Dat is belangrijk, het idee is toch dat ze de rest van je leven jouw boeken gaan uitgeven.”
“Ik merk dat het in deze tijd heel belangrijk is dat je overal je gezicht laat zien.” “Als literatuurschrijver moet je zichtbaar zijn. Een groot gedeelte van de oude garde vindt dat maar niks. Mijn generatie bestaat vooral uit schrijvers die dat leuk vinden of het zichzelf maar hebben aangeleerd. Mensen kopen eerder je boek als ze je kop ergens hebben gezien. Je hebt talentvolle jongens en meisjes die niet aan de bak komen omdat ze ook verlegen, bang, autistisch of weet-ik-het-wat zijn. Dan word je meestal niet opgepikt.”
Evita: “Brutaliteit is een voorwaarde.” “Ja, maar verloochen jezelf daar niet in. Verzin een manier die voor jou relaxt is. Het valt op als je je anders voordoet dan dat je bent. Je moet op zoek naar een vorm van zichtbaarheid die ook lekker voelt. Ik heb er uiteindelijk ook heel veel lol uit gehaald. Eigenlijk wilde ik nooit dat podium op, dat vond ik verschrikkelijk. Maar daar heb ik me overheen gezet en toen ik voor het Brabants Dagblad een live column ging doen in de Verkadefabriek. Dat heeft veel voor mij betekend. Als mensen zien dat je bezig bent, dan denken ze: die zal dan ook wel wat kunnen… Dit klinkt als een verschrikkelijke uitspraak uit zo’n management boek: Als je begint met succes uit te stralen dan komt het daadwerkelijke succes vanzelf.”
“Je moet het ook wel kunnen, niet bescheiden zijn.” “Ik denk dat je niet bang moet zijn om voor arrogant versleten te worden. Toen ik 20 was, zei iemand tegen me: goh, je bent eigenlijk helemaal niet zo arrogant. En in de jaren daarna hoorde ik dat steeds vaker, ik dacht: wat krijgen we nou? Er werd mij een soort van zelfverzekerdheid toegedicht, die ik helemaal niet voelde; ik heb dezelfde onzekerheid als iedereen. Toen ben ik een tijd op mijn houding gaan letten, maar nog steeds werd me hetzelfde verweten. Zoek het dan maar uit, dan ben ik maar arrogant, haha. Nee… ben daar niet bang voor, trots mag je best uitdragen.”
“Of je nou arrogantie of iets anders wordt toegedicht, mensen hebben toch wel een mening over je.” Evita: “Of het nu zakelijk of privé is… Omdat je jezelf in de etalage zet.” “Je verkoopt jezelf als een product. Kijk maar naar Facebook, het is geen accurate weergave: het is een veel te tof negatief van wie je bent, haha!”
“Waar haal je je inspiratie vandaan?” “Het is vaak ingegeven door wat er op dat moment moet gebeuren. En als er niets moet gebeuren, kijk ik of ik nog een ideetje heb. Ik ben nu met mijn tweede boek bezig, dat wordt een heel persoonlijk boek zonder dat het autobiografisch is. Het is volstrekt fictief. Er zit bijvoorbeeld een personage in die iemand heeft verloren die heel dichtbij stond. Dat is een verdriet dat ik nog nooit heb meegemaakt, maar ik ken natuurlijk wel andere vormen van verdriet en dat kun je dan ombuigen. Uiteraard gebruik ik veel van wat ik zelf meemaak en wat ik om me heen zie. Soms lees ik een boek of zie ik een film en denk: dit ga ik dit jatten. Daar is niks mis mee. Dan ga ik een manier verzinnen hoe ik het zou doen, het moet toch heel iets anders zijn.”
“Heb je nog meer tips? Bijvoorbeeld bij het schrijven van scenario’s?” “Ga heel veel zien, probeer te duiden wat het met jou doet en vervolgens te achterhalen wat de maker heeft ingezet om dat gevoel bij jou te bewerkstelligen. Eerst nadoen wat jij tof vindt, je eigen stijl kun je altijd nog ontwikkelen. Probeer vooral in het begin niet uniek te zijn.”
…
Tekst: Ralf van de Wiel
Fotografie: Evita Copier
Meer #ruimdenkers op de projectpagina en het Facebookalbum van RUIM.